Achtergrond van de eerste lezing (Exodus 17: 3-7)
Heel de liturgie van deze zondag is opgebouwd rondom de symboliek van water, vooral het water van het doopsel, dat met Pasen gevierd en hernieuwd zal worden. In de eerste lezing mediteren we over het water uit de rots. In dit water komen we de vergevende goedheid van God tegen, die in het water van de doop ook ons rein wast en eeuwig leven geeft. Het water uit de rots spreekt ook over de kracht van de Geest, die onze diepere dorst zal lessen wanneer wij groeien in geloof en vertrouwen op God, zoals ook de Israëlieten nog moesten groeien in geloof en vertrouwen. Daartoe geeft God ons jaarlijks de bezinningstijd van de veertigdagentijd.
Eerste lezing: Exodus 17: 3-7
In die dagen, leden de Israëlieten tijdens de woestijntocht hevige dorst. Zij bleven tegen Mozes morren en zeiden: “Waarom hebt gij ons weggevoerd uit Egypte als wij toch met kinderen en vee van dorst moeten sterven ?” Mozes klaagde zijn nood bij de Heer: “Wat moet ik toch aan met dit volk? Ze staan op het punt mij te stenigen”. De Heer gaf Mozes ten antwoord: “Ga met enkelen van Israëls oudsten voor het volk uit, neem in uw hand de staf waarmee ge de Nijl geslagen hebt en begeef u op weg. Ik zal ginds, voor uw ogen, op een rots staan, op de Horeb. Sla op die rots: er zal water uitstromen zodat de mensen kunnen drinken”. Mozes deed dat in het bijzijn van Israëls oudsten. Hij noemde de plaats Massa en Meriba vanwege de verwijten der Israëlieten en omdat zij de Heer hadden uitgedaagd door zich af te vragen: Is de Heer nu bij ons of niet?
Tussenzang: Psalm 95
Refrein: LUISTERT DAN HEDEN NAAR GODS STEM; WEEST NIET HALSSTARRIG.
1. Komt, laat ons de Heer met gejubel begroeten,
juichen wij toe de Rots van ons heil.
Laat ons verschijnen voor Hem met een lofzang,
Hem met liederen eren.
2. Komt laat ons aanbiddend ter aarde vallen,
neerknielen voor Hem die ons schiep.
Hij is onze God en wij Zijn volk,
Hij is de Herder en wij Zijn kudde.
3. Luistert heden dan naar Zijn stem,
weest niet halsstarrig als eens in Meriba
waar Uw vaderen Mij wilden tarten
ofschoon zij Mijn daden hadden gezien.
Achtergrond van de tweede lezing (Romeinen 5: 1-2. 5-8)
Wanneer het water van het doopsel ons Gods eigen leven schenkt, worden wij gedoopt “in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest”. In deze tekst uit de brief aan de Romeinen, leert Paulus ons over de barmhartigheid van de Vader, die ons verlost door Zijn Zoon en die ons de Heilige Geest bij het doopsel heeft geschonken, en die ons steeds weer de Geest schenkt om te kunnen leven in vrede met God en in solidariteit en goedheid met onze naasten.
Tweede lezing: Romeinen 5: 1-2. 5-8
Broeders en zusters, gerechtvaardigd door het geloof, leven wij in vrede met God door Jezus Christus onze Heer. Hij is het, die ons door het geloof de toegang heeft ontsloten tot die genade waarin wij staan; door Hem ook mogen wij ons beroemen op onze hoop op de heerlijkheid Gods. En die hoop wordt niet teleurgesteld, want Gods liefde is in ons hart uitgestort door de heilige Geest die ons werd geschonken. Christus is immers voor goddelozen gestorven op de gestelde tijd, toen wij zelf nog geheel hulpeloos waren. Men zal niet licht iemand vinden die zijn leven geeft voor een rechtvaardige, al zou misschien iemand in een bepaald geval dit van zich kunnen verkrijgen. God echter bewijst zijn liefde voor ons juist hierdoor, dat Christus voor ons is gestorven, toen wij nog zondaars waren.
Achtergrond van de evangelielezing: (Johannes 4: 5-42)
In dit liturgisch jaar A mediteren we deze zondag en de komende twee zondagen over de grote doopevangelielezingen van het vierde, negende en elfde hoofdstuk van Johannes. Deze zondag staat centraal het symbool van het water. In de ontmoeting met de Samaritaanse vrouw richt Jezus zich op de symboliek van het levend water, waarmee Hij verwijst naar de kracht en de wijsheid van de Heilige Geest, die Hij ons schenkt wanneer Hij ons doopt met water en Geest. Het levend water van de Geest zal heel ons leven ons leiden, troosten, ons vormen en inzicht schenken, en zo als een waterbron diep in ons binnenste opborrelen en ons als gedoopte leerlingen van Christus vergezellen in dit leven.
Evangelie: Johannes 4: 5-42
In die tijd kwam Jezus in een stad van Samaria, Sichar genaamd, dichtbij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef had gegeven. Daar bevond zich de bron van Jakob en vermoeid van de tocht ging Jezus zo maar bij deze bron zitten. Het was rond het middaguur. Toen een vrouw uit Samaria water kwam putten zei Jezus tot haar: “Geef Mij te drinken”. De leerlingen waren namelijk naar de stad gegaan om levensmiddelen te kopen. De Samaritaanse zei tot Hem: “Hoe kunt Gij als Jood nu te drinken vragen aan mij, een Samaritaanse?” – Joden namelijk onderhouden geen betrekkingen met de Samaritanen. Jezus gaf ten antwoord: “Als ge enig begrip hadt van de gave Gods en als ge wist wie het is, die u zegt: Geef Mij te drinken, zoudt ge het aan Hem hebben gevraagd en Hij zou u levend water hebben gegeven”. Daarop zei de vrouw tot Hem: “Heer, Ge hebt niet eens een emmer en de put is diep: waar haalt Ge dan dat levende water vandaan? Zijt Ge soms groter dan onze vader Jakob die ons de put gaf en er met zijn zonen en zijn vee uit dronk?” Jezus antwoordde haar: “Iedereen die van dit water drinkt, krijgt weer dorst, maar wie van het water drinkt dat Ik hem zal geven, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer; integendeel, het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een waterbron worden, opborrelend tot eeuwig leven”. Hierop zei de vrouw tot Hem: “Heer, geef mij van dat water, zodat ik geen dorst meer krijg en hier niet meer moet komen om te putten”. Jezus zei haar: “Ga uw man roepen en kom dan hier terug”. “Ik heb geen man”, antwoordde de vrouw. Jezus zei haar: “Dat zegt ge terecht: ik heb geen man; want vijf mannen hebt ge gehad, en die ge nu hebt is uw man niet. Wat dit betreft, hebt ge de waarheid gesproken. ” Heer”, – zei de vrouw – “ik zie dat Gij een profeet zijt. Onze vaderen aanbaden op die berg daar, en gij, Joden, zegt dat in Jeruzalem de plaats is waar men aanbidden moet”. “Geloof Mij, vrouw”, – zei Jezus haar, ”er komt een uur dat gij noch op die berg noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden. Gij aanbidt wat gij niet kent; wij aanbidden wat wij kennen, omdat het heil uit de Joden komt. Maar er zal een uur komen, ja het is er al, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid. De Vader toch zoekt mensen die Hem zo aanbidden. God is geest, en wie Hem aanbidden, moeten Hem in geest en waarheid aanbidden”. De vrouw zei Hem: “Ik weet dat de Messias – dat wil zeggen: de Gezalfde- komt, en wanneer Die komt zal Hij ons alles verkondigen”. Jezus zei tot haar: “Dat ben Ik, die met u spreek”. Juist op dat ogenblik kwamen zijn leerlingen terug en zij stonden verwonderd dat Hij in gesprek was met een vrouw. Geen van hen echter vroeg: “Wat wilt Ge van haar?” of “Waarom praat Gij met haar?” De vrouw liet haar waterkruik in de steek, liep naar de stad terug en zei tot de mensen: “Komt eens kijken naar een man, die mij alles heeft verteld wat ik gedaan heb! Zou Hij soms de Messias zijn?” Toen verlieten zij de stad om naar Hem toe te gaan. Ondertussen drongen de leerlingen bij Hem aan met de woorden: “Eet toch iets, Rabbi”. Maar Hij zei hun: “Ik heb een spijs te eten die gij niet kent”. De leerlingen zeiden tot elkaar: “Zou iemand Hem soms te eten gebracht hebben?” Daarop zei Jezus hun: “Mijn spijs is, de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft en zijn werk te volbrengen. Zegt gij niet: Nog vier maanden en dan komt de oogst? Wel nu, Ik zeg u: slaat uw ogen op en kijkt naar de velden; ze staan wit, rijp voor de oogst. Reeds krijgt de maaier zijn loon en verzamelt vrucht tot eeuwig leven, zodat zaaier en maaier zich samen verheugen. Zo is het gezegde waar: de een zaait, de ander maait. Ik stuurde u uit om te maaien waarvoor gij niet hebt gezwoegd; anderen hebben gezwoegd en gij plukt van hun zwoegen de vruchten”. Vele Samaritanen uit de stad geloofden in Hem om het woord van de vrouw die getuigde: “Hij heeft mij alles verteld wat ik gedaan heb”. Toen dus de Samaritanen bij Hem gekomen waren, verzochten zij Hem bij hen te blijven. Hij bleef er dan ook twee dagen en door zijn woord kwamen er nog veel meer tot het geloof. Tot de vrouw zeiden ze: “Niet langer geloven wij om wat gij gezegd hebt, want wij hebben Hem zelf gehoord en wij weten, dat Deze werkelijk de redder van de wereld is”.
Overweging:
Water is een van de meest essentiële elementen voor de mens en voor geheel de natuur. Daarom is water ook een van de meest belangrijke symbolen van de leven-gevende, zuiverende en scheppende kracht van de Heilige Geest. In heel de heilsgeschiedenis in de Heilige Schrift, verwijst God met het symbool van water naar de verlossing en naar Zijn barmhartige liefde voor alles wat Hij, door de kracht van Zijn Geest, heeft voortgebracht .
Bijvoorbeeld in het Oude Testament vinden we al in de allereerste regels van de Bijbel dat symbool van water. Het wordt in verband gebracht met de scheppende kracht van Gods Geest: het boek Genesis zegt dat “de Geest van God zweefde over de wateren” en bracht zo het leven voort (Gen 1, 2).
Vervolgens vertelt het boek Genesis ons over het water van de zondvloed (Gen 6, 5 – 9, 17). In dit verhaal zie je wat we in geheel de Bijbel vaker zullen zien, namelijk dat water als bijbels symbool zich tussen twee betekenisvelden beweegt. Water kan symbool staan voor leven, vruchtbaarheid en reiniging, maar water kan ook symbool worden voor de krachten van vernietiging, verdrinking en dood. Dit zie je heel duidelijk al in het verhaal van de zondvloed. Aan de ene kant is in dit oerverhaal het water symbool van Gods oordeel en straf, wanneer het water van de zondvloed een einde maakt aan een tot grote zonde vervallen mensengeschiedenis. Maar daarna wordt het water de bron van een nieuw begin en van nieuw leven. Dan wordt het water ook een voorafbeelding van het water van het doopsel. En de ark waarin Noach en zijn gezin gered worden, wordt dan een voorafbeelding van Christus die de vernietigende en bedreigende machten der duisternis heeft overwonnen. Door het water van het doopsel maakt Christus ons één met Hem en worden wij één met Zijn verlossende dood en verrijzenis. In dit verhaal van de zondvloed en de ark is water dus symbool zowel van oordeel als van nieuwe leven, en hier ontmoeten we een eerste verborgen verwijzing naar de H.Drieëenheid: de Vader die spreekt en handelt, de Zoon is verborgen in de symboliek van de reddende ark en de Heilige Geest is aanwezig zowel in de duif met het olijfblaadje alsook in het symbool van het water.
Het boek Exodus bouwt voort op dat centrale symbool van water. Wanneer Mozes met zijn staf op het water van de rivier de Nijl slaat, wordt het water rood als bloed en brengt dood en verderf in een van de tien plagen die de farao moeten overtuigen om de Hebreeuwse slaven te laten gaan. Wanneer Mozes die staf uitstrekt over de Rode Zee, brengt het water van de Rode Zee voor de Israëlieten vrijheid en een nieuwe toekomst en het verbond met God op de berg Horeb, terwijl datzelfde water van de Rode Zee dood en vernietiging brengt voor de troepen van de farao. In beide verhalen verwijst de staf naar de kracht van de Heilige Geest.
Ook in het verhaal van het Oudtestamentische boek Jona wordt het water van de zee voor Jona, die van Gods roeping weg wilt vluchten, eerst woest en onstuimig, en dreigt met de dood. Jona wordt overboord gegooid wanneer de andere mannen in de boot ervan overtuigd zijn dat Jona de oorzaak is van de dodelijke dreiging van het woeste water. Maar ook te midden van de dreiging die uitgaat van het water, is God reddend nabij. Hij laat Jona opslokken door een grote vis en “drie dagen en drie nachten” zat Jona in de buik van de vis, en wordt zo een voorafbeelding van Christus die op de derde dag zal verrijzen uit de dood. Dan geeft de bijbelse schrijver ons een schitterende psalm, die hij op de lippen van Jona legt en waarin die symboliek van het water heel pakkend tot ons spreekt: “In mijn nood roep ik Jahweh aan en Hij antwoordt mij. Uit het rijk van de dood schreeuw ik om hulp -U hoort mijn stem! U slingerde mij de diepte in, naar het hart van de zee. Door kolkend water ben ik omgeven, zwaar slaan Uw golven over mij heen…Het water stijgt tot aan mijn lippen, muren van water storten op mij neer.. Maar U trekt mij levend uit de dood omhoog, O Jahweh, mijn God! Zij die armzalige afgoden vereren, verlaten u, trouwe God. Maar ik zal mijn stem in dank verheffen en U offers brengen; mijn geloften los ik in. Het is Jahweh die redt!” (Jona 2: 3-10).
Tenslotte noem ik ook het verhaal dat in de eerste lezing genoemd wordt. Na de uittocht uit Egypte, krijgen de Israëlieten in de woestijn te kampen met hevige dorst. Onder die verschrikkelijke omstandigheden was het hun moeilijk geworden om de dankbaarheid vast te houden over de redding door het water van de Rode Zee. In paniek en wrok begonnen zij tot Mozes te morren, tot het punt dat sommigen hem wilden stenigen. Hoewel deze woede ook gericht is tegen God die Mozes leidt, blijft God barmhartig en vol begrip voor de onvolmaakte mens. Hij zegt aan Mozes: “Neem in uw hand de staf waarmee ge de Nijl geslagen hebt en begeef u op weg”. Die staf moet bij de Israëlieten de herinnering oproepen aan dat machtige moment toen God het water van de rivier de Nijl rood als bloed had doen worden, waardoor het water niet langer levengevend was, maar de vissen erin stierven. Met deze staf, die voor de farao beproeving en ontzetting had gebracht, doet God Mozes nu slaan op een rots bij de heilige berg Horeb, en er begint uit de rots een bron van helder, goed water te stromen. Dit water lest de brandende dorst van de Israëlieten. Maar gaandeweg zullen ze ook de diepere boodschap van dit gebeuren gaan begrijpen. Wij moeten bij God het water van Zijn heilige Geest zoeken, en bij Hem onze diepere dorst lessen naar een zinvol leven, de dorst naar geborgenheid en van betekenis zijn, de dorst naar het bestaan te mogen ervaren als kostbaar en voldoening schenkend. Daarom sprak de psalmist van psalm 94, die wij als antwoord op de eerste lezing hoorden: “Luistert heden dan naar Zijn stem, weest niet halsstarrig als eens in Meriba, waar Uw vaderen Mij wilden tarten, ofschoon zij Mijn daden hadden gezien”.
In de evangelielezing werkt Jezus dat symbool verder uit van het water als metafoor voor de Heilige Geest. Hij ziet bij de eeuwenoude put van Jakob deze Samaritaanse vrouw aankomen, die op het heetst van de dag water komt putten. Zij vermijdt het gezelschap van de vele andere vrouwen die in de koelte van de vroege ochtend of de late middag water komen putten. Zij is door haar levensstijl en door het nu wonen met een man die niet haar echtgenoot is, een geïsoleerd mens geworden. Jezus kent haar dorst naar waardigheid en naar God, haar dorst naar een beter leven en naar liefde. Hoewel in Zijn tijd mannen niet in het openbaar mochten staan praten met vrouwen die niet hun echtgenote of hun nabije familieleden waren, knoopt Jezus toch een gesprek met haar aan. Hij heeft het eerst over water als dat essentiële element in het leven van iedere dag, maar leidt het gesprek al gauw naar het diepere. Hij spreekt over levend water dat Hij zal geven en elk die waarlijk van dat levend water drinkt, zal geen dorst meer krijgen. De evangelist Johannes schrijft dan iets verderop, in 7: 37-39: “Op de laatste dag, het hoogtepunt van het Loofhuttenfeest, stond Jezus in de tempel, en Hij zei: “Laat wie dorst heef bij Mij komen en drinken! Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in Mij gelooft”, zo zegt de Schrift. Hiermee doelde Hij op de Geest, die zij die in Hem geloofden zouden ontvangen. De Geest was er namelijk nog niet, want Jezus was nog niet tot Gods majesteit verheven”.
Wanneer Jezus door lijden en kruisdood is gegaan, en ‘tot Gods majesteit verheven’, zal het water van het doopsel de bijzondere bron worden waarin de gelovige mens als eerste de gave ontvangt van de Heilige Geest. Voor de Samaritaanse vrouw betekent de kracht van de Geest in haar binnenste: een nieuw begin. Zij ervaart een nieuwe vreugde, voelt zich door God aanvaard en durft nu aan haar stadsgenoten zelfs te verwijzen naar haar moeilijke verleden, want haar diepste dorst naar geborgenheid en opnieuw te mogen beginnen en erbij te mogen horen, wordt nu steeds meer in haar hart gelest. Deze ervaringen die allemaal voortgekomen zijn uit die diepgaande ontmoeting met Jezus, doen haar uitroepen: “Hij heeft mij alles verteld wat ik gedaan heb”. Zij is een missionaire leerling van Jezus geworden, die met andere deelt wat Hij in haar leven betekent. In haar werkt nu de kracht maar ook de wijsheid van de Heilige Geest. Zij inspireert zo ook vele andere Samaritaanse stadgenoten tot geloof in Jezus.
De veertigdagentijd is de liturgische tijd waarin wij ons voorbereiden op de hernieuwing van ons doopsel met Pasen. Wij doen dat met de gebruiken van vasten, meer tijd voor gebed, aalmoezen, het sacrament van de biecht, de overwegingen van de kruisweg, en de meditatie op het Woord. Sommigen zullen in de Paasnacht gedoopt worden en voor alle anderen, de meesten van ons, is Pasen het moment van de feestelijk hernieuwing van onze doopgeloften en van rijkelijk besprenkeld worden door het pas gewijde water. Pasen is het feest van het verkwikkende water van Jezus’ verrijzenis en van Zijn liefde voor ons. Pasen is het feest van het levende water van de Geest dat Jezus ons als eerste gave van Pasen geeft en dat in ons als een waterbron opborrelt. Zo maakt de Geest ons moedig, vergevend, geduldig en vredig. Zo troost de Geest ons in tijden van verdriet, beproeving of tegenslag. Zo lest de Geest onze dorst naar God, onze dorst naar het eeuwige, naar het zuivere en het reine. De Geest die ons eenmaal gegeven is in het water van het doopsel, verlaat ons nooit, maar wacht op onze actieve keuze om werkelijk leerlingen te zijn van Jezus, mensen die niet afwachten op wat God voor hen kan betekenen, maar steeds vaker vragen: “Wat kan ik voor U betekenen, Heer? Laat het water van Uw genade mij reinigen van vroegere zonden. Laat het water van Uw Geest mijn tong vredig doen zijn en niet haatdragend, en mijn handen creatief en solidair met de minder bedeelden. Laat de wateren van mijn doopsel, hoeveel jaren ook geleden, mij leren hoe U te dienen. Maak mij, door het water van Uw Geest, tot een instrument van vrede. Amen”.